
Eraan, eruit, ervan, ernaar, ervoor, erbij, erin. Er zijn veel combinaties mogelijk met -er en een voorzetsel. Als er dan nog heel veel andere woorden in de zin staan, vraag je jezelf vast wel eens af: ‘Moet het wel aan elkaar vast?’. Of je denkt: ‘Het ziet er wel heel raar uit zo’. En wat moet je nu eigenlijk met die werkwoorden in de zin? Horen die bij het voorzetsel of niet? Geen paniek! Spelling & Zo heeft het antwoord op al deze dramatische probleemstellingen.
De combinatie van de woorden er, hier, daar of waar + een voorzetsel komt vaak voor in het Nederlands. Je ziet ze eigenlijk wel overal: hiervoor, eraan, daaruit, waarover. Het rijtje stopt nog (lang) niet. Omdat niet alle zinnen makkelijk zijn en soms veel woorden bevatten ontstaan er problemen. Wat te doen, wat te doen…
”Wanneer zit ‘er’, ‘hier’, ‘daar’ en ‘waar’ vast aan een voorzetsel en wanneer hoort dit voorzetsel bij het werkwoord?”
Vast aan het voorzetsel
Er, hier, daar en waar zit vast aan het voorzetsel als het voorzetsel erachter staat. Je verwijst dan in principe naar een voorzetsel + dit/dat/wat. Dit is te zien bij 1. Bij zin 2 kan je de vraag stellen: ‘Van wat weet Koen?’: hij weet van zijn fouten (hij weet ervan).
– Naar wat kijk je? Waarnaar kijk je?
– Koen weet van zijn resultaten. Koen weet ervan.
Je noemt de samenstellingen er/hier/daar/waar + voorzetsel een voornaamwoordelijk bijwoord. Daarom hoort het werkwoord er ook niet aan vast.
Los van het voorzetsel
In sommige gevallen hoort ‘er’ niet bij het voorzetsel maar bij een werkwoord of zelfstandig naamwoord. Zoals:
– Wat zit er achter die muur? (Achter die muur hoort bij elkaar, het verwijst naar een plaats)
– Wie staat er voor? (Staat en voor hoort bij elkaar: ‘voorstaan’)
De voornaamwoordelijke bijwoorden kunnen ook los van elkaar staan als de zin hiervoor kiest. Zoals:
– Wij hadden er gisteren over gesproken (erover)
– John had er al eerder voor gekozen (ervoor)
Soms kun je de woorden ‘hier’, ‘daar’ en ‘waar’ook letterlijk nemen. Zoals:
– Wilt u hier even stoppen? (op deze plek)
– Waar zag je Lotte voor het laatst? (op welke plek)
Voorzetsel wel of niet aan werkwoord
Soms hoort een voorzetsel echter bij een werkwoord. Dan hoort het niet vast te staan aan er, hier, daar of waar. Je moet soms even kijken wat bij wat hoort. Je moet jezelf dan afvragen wát het hoofdwerkwoord in de zin is. De werkwoorden zijn, willen, kunnen of mogen horen namelijk nooit vast aan een voorzetsel.
– erbij optellen: op hoort bij tellen (je telt iets ergens bij), en er hoort bij ‘bij’ (iets samen nemen).
– erover uit zijn (hier staat het werkwoord ‘zijn’: het voorzetsel moet dus los van het werkwoord).
Daarnaast zijn er ook nog voorzetsels die een vaste combinatie vormen. Deze hebben samen met ‘er’ een eenduidige betekenis gekregen. Deze horen dan dus ook niet vast aan het werkwoord. Voorbeelden zijn:
– ervandoor
– eropuit
Heb je nog vragen? Vraag maar raak door een e-mail te sturen of te reageren.
Liefs,
Vera